detention
US /dɪˈten.ʃən/
UK /dɪˈten.ʃən/

1.
detentie, hechtenis
the act of holding someone in official custody, especially before trial or conviction
:
•
The suspect was held in police detention for questioning.
De verdachte werd in politiedetentie gehouden voor verhoor.
•
Immigration officials ordered his detention at the border.
Immigratieambtenaren bevalen zijn detentie aan de grens.
2.
nablijven, strafwerk
the punishment of being kept in school for a period after classes have ended, as a penalty for bad behavior
:
•
He received detention for talking during the exam.
Hij kreeg nablijven omdat hij tijdens het examen praatte.
•
Many students dreaded getting detention on a Friday afternoon.
Veel studenten vreesden nablijven op een vrijdagmiddag.