dazzling
US /ˈdæz.əl.ɪŋ/
UK /ˈdæz.əl.ɪŋ/
1.
verblindend, schitterend
extremely bright, especially so as to blind or confuse the eyes temporarily
:
•
The sun was so dazzling that I had to put on my sunglasses.
De zon was zo verblindend dat ik mijn zonnebril moest opzetten.
•
The stage lights were dazzling, making it hard to see the audience.
De podiumlichten waren verblindend, waardoor het moeilijk was om het publiek te zien.
2.
verbluffend, indrukwekkend
impressively beautiful, skillful, or spectacular
:
•
She gave a dazzling performance on stage.
Ze gaf een verbluffende prestatie op het podium.
•
The magician performed a series of dazzling tricks.
De goochelaar voerde een reeks verbluffende trucs uit.