curry
US /ˈkɝː.i/
UK /ˈkɝː.i/
1.
curry
a dish of meat, fish, or vegetables cooked in an Indian-style sauce of hot-tasting spices and often served with rice
:
•
I ordered a chicken curry for dinner.
Ik bestelde een kipcurry voor het avondeten.
•
She loves to cook different types of curry.
Ze kookt graag verschillende soorten curry.
2.
kerrie, kerriepoeder
a mixture of spices, used in Indian cooking
:
•
Add a spoonful of curry powder to the sauce.
Voeg een theelepel kerriepoeder toe aan de saus.
•
The aroma of fresh curry filled the kitchen.
De geur van verse kerrie vulde de keuken.
1.
kerrieën, met kerrie bereiden
to prepare or flavor with curry powder or a curry sauce
:
•
She decided to curry the vegetables for a flavorful side dish.
Ze besloot de groenten te kerrieën voor een smaakvol bijgerecht.
•
The chef will curry the lamb with a blend of aromatic spices.
De chef zal het lam kerrieën met een mix van aromatische kruiden.