crock

US /krɑːk/
UK /krɑːk/
"crock" picture
1.

pot, kruik

a pot or jar made of baked clay or earthenware

:
•
She stored her homemade pickles in a large ceramic crock.
Ze bewaarde haar zelfgemaakte augurken in een grote keramische pot.
•
The old woman kept her coins in a small clay crock.
De oude vrouw bewaarde haar munten in een kleine kleien pot.
:
potjarearthenwarevessel
2.

onzin, flauwekul

nonsense; rubbish

:
•
Don't listen to him, everything he says is a load of crock.
Luister niet naar hem, alles wat hij zegt is grote onzin.
•
That story about winning the lottery is a complete crock.
Dat verhaal over het winnen van de loterij is complete onzin.
:
nonsenserubbishbunkbaloneyhogwash
1.

blesseren, kreupel maken

to disable or injure, especially a horse

:
•
The fall threatened to crock the horse's leg.
De val dreigde het been van het paard te blesseren.
•
He crocked his knee playing football.
Hij blessureerde zijn knie tijdens het voetballen.
:
injuredisablecripplemaim