cracker

US /ˈkræk.ɚ/
UK /ˈkræk.ɚ/
"cracker" picture
1.

cracker, zoutje

a thin, flat, savory biscuit, typically eaten with cheese or other toppings

:
She spread cheese on a cracker.
Ze smeerde kaas op een cracker.
We had soup and crackers for lunch.
We hadden soep en crackers als lunch.
2.

rotje, knalvuurwerk

a firework that explodes with a sharp, loud noise

:
The children lit a small cracker, and it popped loudly.
De kinderen staken een kleine rotje aan, en het knalde luid.
New Year's Eve is often celebrated with fireworks and crackers.
Oudjaarsavond wordt vaak gevierd met vuurwerk en rotjes.
3.

cracker, hacker

a person who breaks into computer systems, typically with malicious intent

:
The company hired a cybersecurity expert to protect against crackers.
Het bedrijf huurde een cybersecurity-expert in om zich te beschermen tegen crackers.
A notorious cracker was arrested for breaching government systems.
Een beruchte cracker werd gearresteerd wegens het binnendringen van overheidssystemen.
4.

cracker, arme blanke (scheldwoord)

(derogatory) a poor white person, especially one living in the rural southern US

:
The term 'cracker' is considered offensive when used to describe people.
De term 'cracker' wordt als beledigend beschouwd wanneer deze wordt gebruikt om mensen te beschrijven.
Historically, 'cracker' was used to refer to poor white laborers in the South.
Historisch gezien werd 'cracker' gebruikt om te verwijzen naar arme blanke arbeiders in het Zuiden.