coo

US /kuː/
UK /kuː/
"coo" picture
1.

koeren

to make a soft, murmuring sound, like a dove or pigeon

:
The doves began to coo softly on the rooftop.
De duiven begonnen zachtjes te koeren op het dak.
She heard the gentle coo of a pigeon outside her window.
Ze hoorde het zachte koeren van een duif buiten haar raam.
2.

koeren, liefkozen

to speak in a soft, gentle, or loving way, often to a baby or a loved one

:
She began to coo at the baby, making soft, comforting sounds.
Ze begon tegen de baby te koeren, zachte, troostende geluiden makend.
He would often coo sweet nothings into her ear.
Hij zou vaak lieve woordjes in haar oor fluisteren.
1.

koeren, geroep

a soft, murmuring sound, typically made by a dove or pigeon

:
The gentle coo of the pigeon was the only sound in the quiet morning.
Het zachte koeren van de duif was het enige geluid in de stille ochtend.
She listened to the distant coo of the birds.
Ze luisterde naar het verre koeren van de vogels.