chocolate
US /ˈtʃɑːk.lət/
UK /ˈtʃɑːk.lət/

1.
2.
chocolademelk, cacao
a drink made by dissolving chocolate or cocoa powder in hot water or milk
:
•
She ordered a hot chocolate with whipped cream.
Ze bestelde een warme chocolademelk met slagroom.
•
I prefer drinking chocolate to coffee in the morning.
Ik drink 's ochtends liever chocolademelk dan koffie.
1.
chocoladekleurig, donkerbruin
having the color of chocolate; dark brown
:
•
She wore a beautiful chocolate dress.
Ze droeg een prachtige chocoladekleurige jurk.
•
The dog has a shiny chocolate coat.
De hond heeft een glanzende chocoladekleurige vacht.