breathing
US /ˈbriː.ðɪŋ/
UK /ˈbriː.ðɪŋ/

1.
ademhaling
the process of taking air into and expelling it from the lungs
:
•
Her breathing became shallow and rapid.
Haar ademhaling werd oppervlakkig en snel.
•
Deep breathing exercises can help reduce stress.
Diepe ademhalingsoefeningen kunnen helpen stress te verminderen.
1.
ademend
the action of taking air into and expelling it from the lungs
:
•
He was breathing heavily after the run.
Hij was zwaar aan het ademen na het rennen.
•
The doctor checked her breathing.
De dokter controleerde haar ademhaling.