bovine
US /ˈboʊ.vaɪn/
UK /ˈboʊ.vaɪn/
1.
rundvee-, rund-
relating to or affecting cattle
:
•
The veterinarian specializes in bovine diseases.
De dierenarts is gespecialiseerd in runderziekten.
•
The farm has a large herd of bovine animals.
De boerderij heeft een grote kudde runderen.
2.
rundvee-, van de onderfamilie Bovinae
of or relating to the subfamily Bovinae, which includes cattle, bison, buffalo, and antelopes
:
•
The study focused on the genetic diversity within the bovine subfamily.
De studie richtte zich op de genetische diversiteit binnen de runder-onderfamilie.
•
Many large grazing animals belong to the bovine group.
Veel grote grazende dieren behoren tot de rundergroep.
3.
traag, dom, log
slow-moving and dull-witted; ox-like
:
•
His bovine stare suggested he wasn't fully grasping the complex instructions.
Zijn trage blik suggereerde dat hij de complexe instructies niet volledig begreep.
•
She found his bovine indifference frustrating.
Ze vond zijn trage onverschilligheid frustrerend.