blink

US /blɪŋk/
UK /blɪŋk/
"blink" picture
1.

knipperen, oogleden sluiten en openen

shut and open the eyes quickly

:
She didn't even blink when she heard the bad news.
Ze knipperde niet eens toen ze het slechte nieuws hoorde.
He had to blink several times to clear his vision.
Hij moest verschillende keren knipperen om zijn zicht te wissen.
2.

knipperen, flitsen

(of a light) flash on and off

:
The warning light started to blink rapidly.
Het waarschuwingslampje begon snel te knipperen.
The Christmas tree lights were blinking cheerfully.
De kerstboomlichtjes knipperden vrolijk.
1.

knipper, oogopslag

an act of blinking the eyes

:
He gave a quick blink and looked away.
Hij gaf een snelle knipper en keek weg.
With a single blink, the magician made the card disappear.
Met een enkele knipper liet de goochelaar de kaart verdwijnen.