blink
US /blɪŋk/
UK /blɪŋk/

1.
knipperen, oogleden sluiten en openen
shut and open the eyes quickly
:
•
She didn't even blink when she heard the bad news.
Ze knipperde niet eens toen ze het slechte nieuws hoorde.
•
He had to blink several times to clear his vision.
Hij moest verschillende keren knipperen om zijn zicht te wissen.