blackened

US /ˈblæk.ənd/
UK /ˈblæk.ənd/
"blackened" picture
1.

zwartgeblakerd, aangebrand

made or become black or dark

:
The old silver spoon was completely blackened with tarnish.
De oude zilveren lepel was volledig zwart geworden door aanslag.
The fire left the walls blackened and charred.
De brand liet de muren zwartgeblakerd en verkoold achter.
2.

geblakerd (voedsel)

(of food) cooked by being coated with spices and seared in a very hot pan until a black crust forms

:
We ordered the blackened salmon for dinner.
We bestelden de geblakerde zalm voor het avondeten.
The chef specializes in blackened Cajun dishes.
De chef is gespecialiseerd in geblakerde Cajun-gerechten.
1.

zwart maken, besmeuren

to make or become black or dark

:
The smoke from the fire blackened the ceiling.
De rook van het vuur zwartte het plafond aan.
His reputation was blackened by the scandal.
Zijn reputatie werd besmeurd door het schandaal.