beneath
US /bɪˈniːθ/
UK /bɪˈniːθ/

1.
2.
beneden, onwaardig
unworthy of (someone); not appropriate for.
:
•
Such behavior is beneath a person of your standing.
Zulk gedrag is beneden een persoon van uw statuur.
•
He considered lying to be beneath him.
Hij vond liegen beneden zijn waardigheid.
1.
beneden, onder
at a lower place or position.
:
•
The ground sloped away beneath.
De grond liep naar beneden af.
•
He looked down at the city sprawling beneath.
Hij keek neer op de stad die zich beneden uitstrekte.