barrenness
US /ˈber.ən.nəs/
UK /ˈber.ən.nəs/
1.
onvruchtbaarheid, barheid
the quality or state of being barren; unfruitfulness
:
•
The barrenness of the desert made farming impossible.
De onvruchtbaarheid van de woestijn maakte landbouw onmogelijk.
•
They faced the barrenness of the land after years of drought.
Ze werden geconfronteerd met de onvruchtbaarheid van het land na jaren van droogte.
2.
onvruchtbaarheid
the inability to produce offspring; infertility
:
•
The couple sought medical advice for their barrenness.
Het stel zocht medisch advies voor hun onvruchtbaarheid.
•
Her long struggle with barrenness was emotionally draining.
Haar lange strijd met onvruchtbaarheid was emotioneel uitputtend.