backtrack
US /ˈbæk.træk/
UK /ˈbæk.træk/
1.
terugkrabbelen, terugnemen
to reverse one's previous statement or opinion
:
•
After seeing the evidence, he had to backtrack on his claims.
Na het zien van het bewijs moest hij terugkrabbelen op zijn beweringen.
•
She tried to backtrack on her promise, but it was too late.
Ze probeerde haar belofte terug te nemen, maar het was te laat.
2.
teruggaan, teruglopen
to go back along the same path that one has just taken
:
•
We had to backtrack to find the lost keys.
We moesten teruggaan om de verloren sleutels te vinden.
•
The hikers had to backtrack when they realized they were on the wrong trail.
De wandelaars moesten teruggaan toen ze zich realiseerden dat ze op het verkeerde pad waren.