auricle
US /ˈɔːr.ɪ.kəl/
UK /ˈɔːr.ɪ.kəl/
1.
oorschelp
the external part of the ear; the pinna
:
•
The doctor examined the patient's auricle for any signs of infection.
De dokter onderzocht de oorschelp van de patiënt op tekenen van infectie.
•
The intricate folds of the auricle help to funnel sound into the ear canal.
De ingewikkelde plooien van de oorschelp helpen om geluid in de gehoorgang te leiden.
2.
boezem, hartboezem
a chamber of the heart, typically one of the two upper chambers (atria) that receive blood from the veins and pump it into the ventricles
:
•
Blood flows from the right auricle into the right ventricle.
Bloed stroomt van de rechter boezem naar de rechterkamer.
•
The heart has two auricles and two ventricles.
Het hart heeft twee boezems en twee kamers.