agree with
US /əˈɡriː wɪθ/
UK /əˈɡriː wɪθ/

1.
het eens zijn met, instemmen met
to have the same opinion as someone else
:
•
I agree with you on that point.
Ik ben het met je eens op dat punt.
•
Do you agree with the new policy?
Ben je het eens met het nieuwe beleid?
2.
goed vallen, passen bij
to be good for someone or something; to suit or be beneficial to
:
•
Spicy food doesn't agree with my stomach.
Pittig eten valt mijn maag niet goed.
•
The climate here doesn't agree with her.
Het klimaat hier valt haar niet goed.