validity
US /vəˈlɪd.ə.t̬i/
UK /vəˈlɪd.ə.t̬i/
1.
geldigheid
the state of being legally or officially binding or acceptable
:
•
The validity of the contract was questioned by the court.
De geldigheid van het contract werd door de rechtbank in twijfel getrokken.
•
We need to check the validity of your passport.
We moeten de geldigheid van uw paspoort controleren.
2.
geldigheid, deugdelijkheid
the quality of being logically or factually sound; cogency
:
•
The scientist questioned the validity of the experimental results.
De wetenschapper betwistte de geldigheid van de experimentele resultaten.
•
Her argument lacked validity and was easily refuted.
Haar argument miste geldigheid en werd gemakkelijk weerlegd.