tee
US /tiː/
UK /tiː/
1.
tee
a small peg with a concave top for holding a golf ball off the ground for a person's first stroke in a game
:
•
He placed the golf ball on the tee.
Hij plaatste de golfbal op de tee.
•
The golfer used a wooden tee for his drive.
De golfer gebruikte een houten tee voor zijn afslag.
2.
afslagplaats, tee
the area from which the first stroke of each hole is made
:
•
The players gathered at the first tee.
De spelers verzamelden zich bij de eerste tee.
•
It's your turn to drive from the tee.
Het is jouw beurt om vanaf de tee af te slaan.
1.
teen, op een tee plaatsen
to place (a golf ball) on a tee
:
•
He carefully teed up the ball.
Hij teede de bal voorzichtig op.
•
You need to tee the ball higher for a better drive.
Je moet de bal hoger teen voor een betere drive.