squeak

US /skwiːk/
UK /skwiːk/
"squeak" picture
1.

piep, gepiep

a short, high-pitched sound or cry

:
The mouse let out a tiny squeak and scurried away.
De muis liet een klein piepje horen en schoot weg.
We heard the squeak of the rusty gate.
We hoorden het gepiep van de roestige poort.
1.

piepen, kraken

make a high-pitched sound or cry

:
The old floorboards squeaked under his weight.
De oude vloerplanken piepten onder zijn gewicht.
The rusty hinges squeaked as she opened the door.
De roestige scharnieren piepten toen ze de deur opendeed.
2.

net halen, met moeite winnen

to just succeed in doing something, especially passing a test or winning a game

:
He managed to squeak through the exam with a bare pass.
Hij wist net door het examen te komen met een mager voldoende.
Our team just squeaked out a victory in the last minute.
Ons team heeft op het laatste moment net een overwinning binnengesleept.