snifter
US /ˈsnɪf.tɚ/
UK /ˈsnɪf.tɚ/
1.
snifter, brandyglas
a brandy glass, with a short stem and a wide bowl tapering to a narrow rim.
:
•
He poured a generous measure of cognac into a large snifter.
Hij schonk een royale hoeveelheid cognac in een grote snifter.
•
The bartender polished the crystal snifters before serving the aged whiskey.
De barman poetste de kristallen snifters voordat hij de gerijpte whisky serveerde.
1.
snuffelen, opsnuiven
to sniff or smell something, especially with a loud or noticeable inhalation
:
•
The dog began to snifter around the base of the tree, searching for scents.
De hond begon te snuffelen rond de basis van de boom, op zoek naar geuren.
•
He would often snifter the air, as if trying to catch a faint scent of rain.
Hij zou vaak de lucht opsnuiven, alsof hij een vage geur van regen probeerde op te vangen.