slimy
US /ˈslaɪ.mi/
UK /ˈslaɪ.mi/
1.
slijmerig, glibberig
covered in or resembling slime
:
•
The fish was wet and slimy.
De vis was nat en slijmerig.
•
After the rain, the path was muddy and slimy.
Na de regen was het pad modderig en slijmerig.
2.
gluiperig, slijmerig
unpleasantly ingratiating or fawning
:
•
I don't trust that politician; he's too slimy.
Ik vertrouw die politicus niet; hij is te gluiperig.
•
His slimy compliments made her uncomfortable.
Zijn gluiperige complimenten maakten haar ongemakkelijk.