shaven

US /ˈʃeɪ.vən/
UK /ˈʃeɪ.vən/
"shaven" picture
1.

geschoren

having had hair removed by shaving

:
He had a clean-shaven face.
Hij had een glad geschoren gezicht.
Her legs were smooth and freshly shaven.
Haar benen waren glad en pas geschoren.
1.

geschoren, geschaafd

past participle of shave

:
He has shaven his beard.
Hij heeft zijn baard geschoren.
The wood was carefully shaven to a smooth finish.
Het hout was zorgvuldig geschaafd tot een gladde afwerking.