riser

US /ˈraɪ.zɚ/
UK /ˈraɪ.zɚ/
"riser" picture
1.

opstaander

a person who gets out of bed at a specified time

:
She's an early riser, always up before dawn.
Ze is een vroege opstaander, altijd voor zonsopgang op.
He's a late riser on weekends.
Hij is een late opstaander in het weekend.
2.

stootbord, opstap

a vertical part of a stair or step

:
The old staircase had a broken riser.
De oude trap had een gebroken stootbord.
Each riser was carefully measured.
Elk stootbord werd zorgvuldig gemeten.
3.

stijgleiding, verticale buis

a vertical pipe or duct

:
The building's main water riser needed repair.
De hoofdwatervoedingsleiding van het gebouw moest gerepareerd worden.
They installed a new electrical riser.
Ze installeerden een nieuwe elektrische stijgleiding.