pulpit
US /ˈpʊl.pɪt/
UK /ˈpʊl.pɪt/
1.
preekstoel, kansel
a raised platform or high reading desk used in preaching or conducting a worship service
:
•
The pastor delivered his sermon from the pulpit.
De pastor hield zijn preek vanaf de preekstoel.
•
The church's old pulpit was beautifully carved.
De oude preekstoel van de kerk was prachtig gesneden.
2.
morele autoriteit, invloed
the position of a religious leader, especially with regard to their moral authority or influence
:
•
He used the pulpit to advocate for social justice.
Hij gebruikte de preekstoel om te pleiten voor sociale rechtvaardigheid.
•
From the pulpit, he condemned the government's policies.
Vanaf de preekstoel veroordeelde hij het overheidsbeleid.