physical

US /ˈfɪz.ɪ.kəl/

UK /ˈfɪz.ɪ.kəl/

fysiek, lichamelijk

relating to the body as opposed to the mind

•

Regular physical activity is important for health.

Regelmatige fysieke activiteit is belangrijk voor de gezondheid.

•

He suffered from both mental and physical pain.

Hij leed zowel aan mentale als fysieke pijn.

fysiek, materieel

relating to things perceived through the senses as opposed to the mind; tangible

•

The universe is governed by physical laws.

Het universum wordt beheerst door fysieke wetten.

•

They discussed the physical properties of the material.

Ze bespraken de fysieke eigenschappen van het materiaal.

medische keuring, fysieke controle

a medical examination to determine a person's bodily health

•

I have a physical appointment next week.

Ik heb volgende week een medische keuring.

•

The doctor performed a thorough physical.

De dokter voerde een grondige fysieke keuring uit.