overtime
US /ˈoʊ.vɚ.taɪm/
UK /ˈoʊ.vɚ.taɪm/
1.
overwerk, overtijd
time worked in addition to one's normal working hours
:
•
He worked ten hours of overtime last week.
Hij werkte vorige week tien uur overwerk.
•
They get paid extra for working overtime.
Ze krijgen extra betaald voor het werken van overwerk.
2.
verlenging, extra tijd
additional period of play added to the end of a game if the score is tied
:
•
The game went into overtime after a tie score.
De wedstrijd ging de verlenging in na een gelijke stand.
•
The team won in overtime with a last-minute goal.
Het team won in de verlenging met een last-minute doelpunt.
1.
over, overtijd
beyond the regular working hours
:
•
He often works overtime to finish projects.
Hij werkt vaak over om projecten af te maken.
•
The factory operates overtime during peak season.
De fabriek draait overuren tijdens het hoogseizoen.