otherwise
US /ˈʌð.ɚ.waɪz/
UK /ˈʌð.ɚ.waɪz/
1.
anders, overigens
in circumstances different from those present or considered; or else
:
•
You need to study hard; otherwise, you will fail the exam.
Je moet hard studeren; anders zak je voor het examen.
•
He must be very busy, otherwise he would have called.
Hij moet het erg druk hebben, anders had hij wel gebeld.
2.
verder, overigens
in other respects; apart from that
:
•
The car is old, but otherwise it's in good condition.
De auto is oud, maar verder is hij in goede staat.
•
The weather was bad, but the trip was otherwise enjoyable.
Het weer was slecht, maar de reis was verder aangenaam.
1.
anders, afwijkend
different from what is implied or stated
:
•
The report suggests one thing, but the evidence is otherwise.
Het rapport suggereert één ding, maar het bewijs is anders.
•
He claimed to be innocent, but the jury found him otherwise.
Hij beweerde onschuldig te zijn, maar de jury bevond hem anders.