oral
US /ˈɔːr.əl/
UK /ˈɔːr.əl/

1.
2.
mondeling, verbaal
spoken rather than written; verbal
:
•
The instructions were given orally.
De instructies werden mondeling gegeven.
•
He had to take an oral exam.
Hij moest een mondeling examen afleggen.
1.
mondeling examen, mondelinge toets
an oral examination or test
:
•
The professor gave him an oral on the history of art.
De professor gaf hem een mondeling examen over kunstgeschiedenis.
•
I have an oral with my French teacher tomorrow.
Ik heb morgen een mondeling examen met mijn Franse leraar.