oral

US /ˈɔːr.əl/
UK /ˈɔːr.əl/
"oral" picture
1.

oraal, mond-

relating to the mouth

:
She has good oral hygiene.
Ze heeft een goede mondhygiëne.
The dentist performed an oral examination.
De tandarts voerde een mondeling onderzoek uit.
2.

mondeling, verbaal

spoken rather than written; verbal

:
The instructions were given orally.
De instructies werden mondeling gegeven.
He had to take an oral exam.
Hij moest een mondeling examen afleggen.
1.

mondeling examen, mondelinge toets

an oral examination or test

:
The professor gave him an oral on the history of art.
De professor gaf hem een mondeling examen over kunstgeschiedenis.
I have an oral with my French teacher tomorrow.
Ik heb morgen een mondeling examen met mijn Franse leraar.