openly
US /ˈoʊ.pən.li/
UK /ˈoʊ.pən.li/

1.
openlijk, eerlijk
without concealment, deception, or prevarication; frankly.
:
•
She spoke openly about her struggles.
Ze sprak openlijk over haar worstelingen.
•
He openly criticized the government's policies.
Hij bekritiseerde openlijk het beleid van de regering.
2.
openlijk, publiekelijk
in a way that is not hidden or secret; publicly.
:
•
The store is openly displaying its new collection.
De winkel toont openlijk zijn nieuwe collectie.
•
They were openly affectionate in public.
Ze waren openlijk aanhankelijk in het openbaar.