on the road
US /ɑn ðə roʊd/
UK /ɑn ðə roʊd/
1.
onderweg, op reis
traveling, especially for a long distance or for work
:
•
My job requires me to be on the road for weeks at a time.
Mijn werk vereist dat ik wekenlang onderweg ben.
•
After graduation, he spent a year on the road, exploring different countries.
Na zijn afstuderen bracht hij een jaar op reis door, verschillende landen verkennend.
2.
op tournee, optredend
performing live concerts or shows, especially as a musician or entertainer
:
•
The band has been on the road for six months promoting their new album.
De band is al zes maanden op tournee om hun nieuwe album te promoten.
•
Being a comedian means you spend a lot of time on the road.
Een komiek zijn betekent dat je veel tijd op tournee doorbrengt.