left
US /left/
UK /left/
1.
links
on or toward the side of a person or thing that is on the west when facing north
:
•
Turn left at the next intersection.
Sla linksaf bij de volgende kruising.
•
My house is on the left side of the street.
Mijn huis is aan de linkerkant van de straat.
2.
over, resterend
remaining; still to be dealt with
:
•
There's only a little food left.
Er is nog maar een beetje eten over.
•
We have two more chapters left to read.
We hebben nog twee hoofdstukken over om te lezen.
1.
links
the left side or direction
:
•
He looked to his left.
Hij keek naar zijn links.
•
Keep to the left.
Houd links aan.
2.
links, linkse vleugel
the political left
:
•
The party has shifted further to the left.
De partij is verder naar links verschoven.
•
He is a prominent figure on the political left.
Hij is een prominente figuur aan de politieke linkerzijde.
1.
verliet, achtergelaten
past tense and past participle of leave
:
•
She left the room quickly.
Ze verliet de kamer snel.
•
He had left his phone at home.
Hij had zijn telefoon thuisgelaten.