Korean

US /kəˈriː.ən/
UK /kəˈriː.ən/
"Korean" picture
1.

Koreaan, Koreaanse

a native or inhabitant of Korea, or a person of Korean descent.

:
She met a friendly Korean at the cultural festival.
Ze ontmoette een vriendelijke Koreaan op het culturele festival.
Many Koreans celebrate Chuseok, the harvest festival.
Veel Koreanen vieren Chuseok, het oogstfeest.
2.

Koreaans

the language of Korea.

:
She is learning to speak Korean.
Ze leert Koreaans spreken.
The movie has subtitles in Korean and English.
De film heeft ondertitels in het Koreaans en Engels.
1.

Koreaans

of or relating to Korea, its people, or its language.

:
She enjoys eating Korean food.
Ze geniet van Koreaans eten.
The company imports Korean electronics.
Het bedrijf importeert Koreaanse elektronica.