knee

US /niː/
UK /niː/
"knee" picture
1.

knie

the joint between the thigh and the lower leg in humans

:
He fell and scraped his knee.
Hij viel en schaafde zijn knie.
She knelt down on one knee.
Ze knielde op één knie.
1.

knielen, met de knie slaan

hit (someone) with one's knee

:
The fighter tried to knee his opponent in the clinch.
De vechter probeerde zijn tegenstander in de clinch te knielen.
He was kneed in the groin during the match.
Hij werd tijdens de wedstrijd in zijn lies geknield.