hobble

US /ˈhɑː.bəl/
UK /ˈhɑː.bəl/
"hobble" picture
1.

strompelen, mank lopen

walk with a limp

:
•
He hobbled into the room, leaning on a cane.
Hij strompelde de kamer in, leunend op een stok.
•
After the injury, she could only hobble slowly.
Na de blessure kon ze alleen nog maar langzaam strompelen.
:
limpstumbleshufflefaltertotter
2.

boeien, vastbinden

restrict the movement of (a horse or other animal) by tying its legs together

:
•
The cowboy had to hobble his horse to prevent it from wandering off.
De cowboy moest zijn paard boeien om te voorkomen dat het wegliep.
•
They used ropes to hobble the wild ponies.
Ze gebruikten touwen om de wilde pony's te boeien.
:
fettershackletetherrestrainhamper
3.

belemmeren, vertragen

cause to slow down or impede

:
•
The lack of funding will hobble the research project.
Het gebrek aan financiering zal het onderzoeksproject belemmeren.
•
Bureaucracy can often hobble progress.
Bureaucratie kan de vooruitgang vaak belemmeren.
:
impedehinderobstructhampercripple
1.

boeisel, beenband

a device used to restrict the movement of a horse or other animal, typically a strap or rope placed around one or more legs

:
•
The cowboy put a hobble on the horse to keep it from straying.
De cowboy deed een boeisel om het paard om te voorkomen dat het wegliep.
•
The old hobble was made of leather.
Het oude boeisel was van leer gemaakt.
:
fettershackletetherrestraint