gold
US /ɡoʊld/
UK /ɡoʊld/
1.
goud
a yellow precious metal, valued as an investment and for use in jewelry and other ornaments, a good conductor of electricity and heat.
:
•
The ring is made of pure gold.
De ring is gemaakt van puur goud.
•
She invested in gold as a safe haven.
Ze investeerde in goud als veilige haven.
2.
goud, goudkleur
a deep yellow color, like that of gold.
:
•
The sunset painted the sky in shades of orange and gold.
De zonsondergang kleurde de lucht in tinten oranje en goud.
•
Her hair had streaks of reddish-brown and gold.
Haar haar had strepen roodbruin en goud.
1.
gouden
made of gold.
:
•
She wore a beautiful gold necklace.
Ze droeg een prachtige gouden ketting.
•
He won a gold medal in the Olympics.
Hij won een gouden medaille op de Olympische Spelen.
2.
goudkleurig, goud
having the color of gold.
:
•
The autumn leaves turned a beautiful shade of gold.
De herfstbladeren kregen een prachtige gouden tint.
•
Her hair shimmered with a warm gold hue in the sunlight.
Haar haar glinsterde met een warme gouden tint in het zonlicht.