ginger
US /ˈdʒɪn.dʒɚ/
UK /ˈdʒɪn.dʒɚ/

1.
gember
a pungent, spicy rhizome used as a spice and in traditional medicine
:
•
Add a slice of fresh ginger to your tea for a warming effect.
Voeg een schijfje verse gember toe aan je thee voor een verwarmend effect.
•
Ground ginger is a common ingredient in many baked goods.
Gemalen gember is een veelvoorkomend ingrediënt in veel gebakken producten.
2.
roodbruin, oranjebruin
a reddish-brown color
:
•
Her hair was a beautiful shade of ginger.
Haar haar had een prachtige roodbruine tint.
•
The cat had a distinctive ginger coat.
De kat had een opvallende rode vacht.
1.
rood, roodbruin
having a reddish-brown color, especially of hair
:
•
He has bright ginger hair and freckles.
Hij heeft fel rood haar en sproeten.
•
The little girl had a cute ginger cat.
Het kleine meisje had een schattige rode kat.