either
US /ˈiː.ðɚ/
UK /ˈiː.ðɚ/
1.
ofwel
used before two or more options when only one of them can be chosen or is possible
:
•
You can either stay or leave.
Je kunt ofwel blijven of weggaan.
•
Either you apologize, or I'm leaving.
Ofwel bied je je excuses aan, of ik ga weg.
2.
beide, elke
used to refer to each of two people or things, regarded separately
:
•
There are trees on either side of the river.
Er staan bomen aan beide zijden van de rivier.
•
You can take either road; they both lead to the city.
Je kunt elke weg nemen; ze leiden allebei naar de stad.
1.
één van beide, elk van de twee
used to refer to one of two people or things, but not both
:
•
I don't like either of them.
Ik mag geen van beide.
•
You can choose either, I don't mind.
Je kunt één van beide kiezen, het maakt mij niet uit.
1.
ook niet
used after a negative statement to indicate that the statement also applies to something else
:
•
If you don't go, I won't either.
Als jij niet gaat, ga ik ook niet.
•
She doesn't like coffee, and I don't either.
Zij houdt niet van koffie, en ik ook niet.