dryer
US /ˈdraɪ.ɚ/
UK /ˈdraɪ.ɚ/
1.
droger, wasdroger
a machine that dries clothes with heat or by tumbling them
:
•
I need to put the wet clothes in the dryer.
Ik moet de natte kleren in de droger doen.
•
The clothes came out of the dryer warm and fluffy.
De kleren kwamen warm en pluizig uit de droger.
2.
haardroger, föhn
a device for drying hair by blowing warm air over it
:
•
She used a hair dryer to style her wet hair.
Ze gebruikte een haardroger om haar natte haar te stylen.
•
My old hair dryer broke, so I need a new one.
Mijn oude haardroger is kapot, dus ik heb een nieuwe nodig.