downstairs
US /ˌdaʊnˈsterz/
UK /ˌdaʊnˈsterz/

1.
beneden, naar beneden
on or to a lower floor of a building
:
•
She went downstairs to answer the door.
Ze ging naar beneden om de deur te openen.
•
The living room is downstairs.
De woonkamer is beneden.
1.
beneden, onder
located on a lower floor of a building
:
•
The downstairs bathroom is out of order.
De benedenbadkamer is buiten gebruik.
•
We use the downstairs living room for guests.
We gebruiken de benedenwoonkamer voor gasten.
1.
benedenverdieping
the lower floor or floors of a building
:
•
The children are playing downstairs.
De kinderen spelen beneden.
•
I heard a noise from downstairs.
Ik hoorde een geluid van beneden.