diaper
US /ˈdaɪ.pɚ/
UK /ˈdaɪ.pɚ/
1.
luier
a piece of absorbent material wrapped around a baby's bottom and between its legs to absorb and contain its urine and feces.
:
•
It's time to change the baby's diaper.
Het is tijd om de luier van de baby te verschonen.
•
She bought a pack of disposable diapers.
Ze kocht een pak wegwerpluiers.
1.
verschonen, een luier omdoen
to put a diaper on (a baby).
:
•
She carefully diapered the newborn.
Ze verschoonde de pasgeborene voorzichtig.
•
He learned how to diaper his baby quickly.
Hij leerde snel hoe hij zijn baby moest verschonen.