detour
US /ˈdiː.tʊr/
UK /ˈdiː.tʊr/
1.
omweg
a long or roundabout way taken to avoid something or to visit somewhere along the way
:
•
We had to take a detour because of the road construction.
We moesten een omweg nemen vanwege de wegwerkzaamheden.
•
Let's make a quick detour to the beach before heading home.
Laten we een snelle omweg maken naar het strand voordat we naar huis gaan.
1.
omrijden, een omweg maken
to go by a route that is not the shortest or most direct way
:
•
We had to detour around the flooded road.
We moesten omrijden rond de overstroomde weg.
•
The police advised drivers to detour due to the accident.
De politie adviseerde bestuurders om om te rijden vanwege het ongeluk.