cowl
US /kaʊl/
UK /kaʊl/
1.
kap, monnikskap
a large loose hood, especially one forming part of a monk's habit
:
•
The monk pulled his cowl further over his head to shield himself from the rain.
De monnik trok zijn kap verder over zijn hoofd om zich tegen de regen te beschermen.
•
She wore a dress with a draped cowl neckline.
Ze droeg een jurk met een gedrapeerde cowl halslijn.
2.
motorkap, dashboard
the front part of the body of a motor vehicle, covering the engine
:
•
The mechanic lifted the cowl to inspect the engine.
De monteur tilde de motorkap op om de motor te inspecteren.
•
The car's sleek design extended from the front bumper to the rear cowl.
Het strakke ontwerp van de auto strekte zich uit van de voorbumper tot de achterste motorkap.
1.
omhullen, bedekken
to cover or envelop (something) with or as if with a cowl
:
•
The fog began to cowl the distant mountains, obscuring their peaks.
De mist begon de verre bergen te omhullen, hun toppen verhullend.
•
He cowled his face with his hands, trying to hide his tears.
Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen, proberend zijn tranen te verbergen.