coaster

US /ˈkoʊ.stɚ/
UK /ˈkoʊ.stɚ/
"coaster" picture
1.

onderzetter

a small mat or disk placed under a glass or cup to protect a surface from moisture or heat

:
Please use a coaster to protect the table.
Gebruik alstublieft een onderzetter om de tafel te beschermen.
The wooden coaster had an intricate design.
De houten onderzetter had een ingewikkeld ontwerp.
2.

slee, toboggan

a small sled or toboggan

:
The children rode their coasters down the snowy hill.
De kinderen reden met hun sleeën de besneeuwde heuvel af.
He pulled the coaster back up the hill for another ride.
Hij trok de slee weer de heuvel op voor nog een ritje.
3.

kustvaarder, kustschip

a ship or boat that sails along the coast, especially one used for trade

:
The small coaster transported goods between coastal towns.
De kleine kustvaarder vervoerde goederen tussen kustplaatsen.
They watched the coaster disappear over the horizon.
Ze keken hoe de kustvaarder aan de horizon verdween.
4.

achtbaan

a roller coaster

:
The new amusement park has an amazing coaster.
Het nieuwe pretpark heeft een geweldige achtbaan.
She screamed with excitement on the fastest coaster.
Ze gilde van opwinding op de snelste achtbaan.