cinema
US /ˈsɪn.ə.mə/
UK /ˈsɪn.ə.mə/
1.
bioscoop
a movie theater
:
•
Let's go to the cinema tonight.
Laten we vanavond naar de bioscoop gaan.
•
The new cinema has comfortable seats.
De nieuwe bioscoop heeft comfortabele stoelen.
2.
filmindustrie, cinema
the film industry; movies collectively
:
•
She has a passion for classic cinema.
Ze heeft een passie voor klassieke cinema.
•
The festival celebrates independent cinema.
Het festival viert onafhankelijke cinema.