chalk
US /tʃɑːk/
UK /tʃɑːk/
1.
krijt
a soft, white, porous sedimentary carbonate rock, a form of limestone composed of the mineral calcite
:
•
The teacher wrote on the blackboard with chalk.
De leraar schreef op het schoolbord met krijt.
•
The cliffs along the coast are made of white chalk.
De kliffen langs de kust zijn gemaakt van wit krijt.
2.
krijt, magnesiumcarbonaat
a substance, typically magnesium carbonate, used in powdered form by gymnasts and other athletes to dry the hands and improve grip
:
•
The gymnast applied chalk to her hands before her routine.
De turnster bracht krijt aan op haar handen voor haar oefening.
•
Climbers often use chalk to improve their grip on rocks.
Klimmers gebruiken vaak krijt om hun grip op rotsen te verbeteren.
1.
met krijt tekenen, opschrijven
to mark, draw, or write with chalk
:
•
He chalked a line on the pavement.
Hij tekende een lijn met krijt op de stoep.
•
The score was chalked up on the board.
De score werd opgeschreven op het bord.