briefly
US /ˈbriːf.li/
UK /ˈbriːf.li/
1.
kort, even
for a short time; for a brief period
:
•
She paused briefly before continuing her speech.
Ze pauzeerde kort voordat ze haar toespraak voortzette.
•
The sun shone briefly through the clouds.
De zon scheen kort door de wolken.
2.
kort, bondig
in a few words; concisely
:
•
Please explain your proposal briefly.
Leg uw voorstel kort uit, alstublieft.
•
To put it briefly, we need more funding.
Om het kort te zeggen, we hebben meer financiering nodig.