antenna
US /ænˈten.ə/
UK /ænˈten.ə/
1.
antenne
a rod, wire, or other device used to transmit or receive radio or television signals
:
•
The old television had a rabbit-ear antenna.
De oude televisie had een konijnenoor-antenne.
•
We need to install a new antenna for better reception.
We moeten een nieuwe antenne installeren voor betere ontvangst.
2.
antenne, voelspriet
each of a pair of long, thin sensory appendages on the heads of insects, crustaceans, and some other arthropods
:
•
The butterfly used its antennae to sense the nectar.
De vlinder gebruikte zijn antennes om de nectar te voelen.
•
Ants communicate with each other by touching their antennae.
Mieren communiceren met elkaar door hun antennes aan te raken.