alike
US /əˈlaɪk/
UK /əˈlaɪk/

1.
gelijk, hetzelfde
similar to each other
:
•
The two sisters look very alike.
De twee zussen lijken erg op elkaar.
•
Despite their different backgrounds, they are very much alike in their ambitions.
Ondanks hun verschillende achtergronden, lijken ze erg op elkaar in hun ambities.
1.
hetzelfde, gelijkelijk
in a similar way
:
•
They treated all their children alike.
Ze behandelden al hun kinderen hetzelfde.
•
Rich and poor alike will be affected by the new policy.
Rijk en arm zullen beide door het nieuwe beleid worden beïnvloed.