static
US /ˈstæt̬.ɪk/
UK /ˈstæt̬.ɪk/
1.
statisch, onveranderlijk
lacking in movement, action, or change
:
•
The population remained static for decades.
De bevolking bleef decennia lang statisch.
•
The company's growth has been static this quarter.
De groei van het bedrijf is dit kwartaal statisch geweest.
2.
statisch
of or relating to the study of forces acting on or in bodies at rest
:
•
The engineer calculated the static loads on the bridge.
De ingenieur berekende de statische belastingen op de brug.
•
Static electricity can cause sparks.
Statische elektriciteit kan vonken veroorzaken.
1.
ruis, statische ruis
noise produced in a radio or television receiver by atmospheric or other disturbances
:
•
There was a lot of static on the radio.
Er was veel ruis op de radio.
•
The TV screen was full of static.
Het tv-scherm zat vol met ruis.