stump
US /stʌmp/
UK /stʌmp/
1.
stronk, boomstronk
the part of a tree that is left in the ground after the rest of the tree has fallen or been cut down
:
•
We sat on the tree stump and enjoyed the view.
We zaten op de boomstronk en genoten van het uitzicht.
•
The old stump was covered in moss.
De oude stronk was bedekt met mos.
2.
stomp, restant
the part of a limb or other body part remaining after the rest has been cut off
:
•
The surgeon carefully examined the stump of the amputated leg.
De chirurg onderzocht zorgvuldig de stomp van het geamputeerde been.
•
He had only a small stump left of his finger after the accident.
Na het ongeluk had hij nog maar een klein stompje van zijn vinger over.
1.
verbijsteren, voor een raadsel stellen
to be unable to answer a question or solve a problem
:
•
The last question on the exam really stumped me.
De laatste vraag op het examen stelde me voor een raadsel.
•
He was completely stumped by the riddle.
Hij was volledig verbijsterd door het raadsel.
2.
3.
campagne voeren, toespraken houden
to travel around a country or area making political speeches
:
•
The candidate will stump through the swing states next week.
De kandidaat zal volgende week door de swing states campagne voeren.
•
She spent months stumping for her party's policies.
Ze bracht maanden door met campagne voeren voor het beleid van haar partij.